Column: Jac Buchholz | Beeld: Peter Janssen
Vakantietijd, komkommertijd. Althans, wanneer je het als columnist een beetje klein, luchtig en in de buurt wilt houden. Want komkommertijd is het in het wereldnieuws nog niet geweest. Corona, overstromingen, bosbranden, hittegolven en nu weer die ellende in Afghanistan, de journaals en kranten staan er bol van.
Die onderwerpen passen echter niet op deze plek. Bovendien, er wordt al zo veel over gezegd en geschreven, daar heb ik niet veel zinnigs aan toe te voegen. Of misschien wel, maar toch doe ik het niet. Dus gezocht naar een onderwerp dat wel past. Vakantie misschien, heel toepasselijk als je merkt dat veel Venlonaren dat momenteel vieren. Even geen brood bij de bakker, geen vlees bij de slager en zelf met het inlijsten van die helemaal uit Engeland ingevlogen poster van Richard Hawley moet ik nog een weekje wachten. De inlijster heeft vakantie. Ze zullen ze het allemaal ongetwijfeld dik verdiend hebben, dus het is ze van harte gegund.
Zelf heb ik geen recente vakantie-ervaringen om uit te putten. Bewuste keuze, andere prioriteiten. Dus was het even nadenken voordat ik aan dit stukje begon waar ik het dan over zou hebben. Nou, ik wist opeens wel iets. Niets schokkends hoor, maar wel een gebeurtenis waar ik me destijds even heel kwaad over maakte, maar die ik snel wist te relativeren. Mij gebeurde het één keer en zo erg was het niet, anderen gebeurt het regelmatig, weet ik, en op een veel vervelendere wijze.
Het ging als volgt, alweer zo’n 30 jaar geleden (over oude koeien gesproken). We zouden op vakantie gaan. Met z’n vieren, z’n drieën, helemaal niet. Nou ja, een beetje en met z’n tweeën, een weekend naar een mondain ski-oord in Zwitserland waar het ook in de zomer goed toeven is. Mijn kompaan regelde een kosteloos dak boven ons hoofd bij twee gastvrije dames en tevens een auto. Een BMW nog wel. Twee koffertjes achterin, ik snel op de bijrijdersstoel want ik hou niet zo van chauffeuren en hup, daar gingen we.
Halverwege werd me gevraagd om toch een uurtje of twee het stuur over te nemen. Werd een beetje een rare ervaring. Ik vond met 180 km/uur over de Zuid-Duitse ‘Autobahn’ jakkeren al heel wat. Maar we werden links en rechts voorbij gezoefd alsof we stil stonden. Zelfs bejaarden, excuus senioren, met een caravan achter hun auto reden sneller dan wij.
Het gedoe waar ik naartoe wil met dit stukje vond plaats bij de Duits-Zwitserse grens en een beetje oplettende lezer weet al wat daar gebeurde. Twee ‘Hollandse’ jongens van begin 20 in een BMW, daar wist de Zwitserse douane wel raad mee. Dat was in hun ogen foute boel. Dus of we maar even wilden ‘aussteigen’. Kofferbak open, koffers eruit, koffers uitpakken. Terwijl de één onze bewegingen met argusogen volgde, dook zijn vrouwelijke kompaan diep de kofferbak in. Daarna werd de rest van de auto zorgvuldig geïnspecteerd; volgens mij kwam er zelfs nog een hond aan te pas. Ik stond inmiddels op ploffen. Wat dachten ze wel niet, die arrogante Zwitserse kaaskoppen…
Onnodig te melden dat ze zelfs geen waspoeder of vetplantje aantroffen, dus we konden de reis voortzetten, wantrouwend nagestaard door twee ongetwijfeld teleurgestelde douaniers. Eenmaal aangekomen in Gstaad was ik het voorval snel vergeten. Het werd een vakantieherinnering. Voor anderen is het echter een regelmatig terugkerende realiteit: aangehouden worden omdat ze aan een bepaald profiel voldoen. Dat ze daar kwaad om worden, kan ik sinds dat weekendje Zwitserland wel begrijpen.