Sinds afgelopen woensdag heeft Venlo weer een stadsdichter, Sef Derkx (71); hij hoefde niet lang te aarzelen toen hij werd gevraagd. In tegenstelling tot zijn voorgangers zal het Venlose dialect een belangrijke rol gaan spelen in zijn stadsgedichten. “De stad maakt als het ware de gedichten, dat is een heel rijke inspiratiebron.”
Tekst: Jac Buchholz | Beeld: Peter Janssen
Na een dichterloos tijdperk van zo’n zeven jaar – Willem Kurstjens was tot 2016 de laatste – kent Venlo weer een stadsdichter. De vraag aan Sef Derkx is waarom die periode zo lang duurde en of hij niet eerder beschikbaar was? “Wat die eerste vraag betreft weet ik niet precies het antwoord. De organisatie achter de stadsdichter is een vrijwilligersorganisatie en je ziet wel vaker dat er soms een moment komt dat de animo wat minder is. Maar de waakvlam is weer aangewakkerd. Beschikbaar was ik al eerder, maar ik denk dat nu een goed moment voor me is. Ik ben gepensioneerd, hoef niet meer naar vergaderingen of ze voor te bereiden, dus de woordenstroom kan zonder haperingen door blijven gaan, tot een gedicht klaar is.”
Rappers
Op het moment dat de geruchten over de aanstelling van een nieuwe stadsdichter een tijd geleden de ronde deden, waren er de nodige insiders die dachten dat die uit de urban scene zou voortkomen, een rapper of spoken word artiest. Derkx snapt de gedachte, maar countert met de opmerking dat hij voortdurend op zoek is naar vernieuwing en zeker oog heeft voor wat er onder jongeren en meer specifiek in de urban scene speelt. “Zoeken naar vernieuwing deed ik al als voorzitter van het Zomerparkfeest en dat heb ik nooit losgelaten. Sterker nog, ik heb al contacten met de rapscene gelegd; er staat een project in de steigers.” Hoewel er momenteel vooruitgang wordt geboekt was die scene lange tijd versnipperd. Hoe zijn die contacten tot stand gekomen? “Via een contactpersoon bij Kunstencentrum Venlo, tegenwoordig Co. Die weet de juiste lijntjes uit te werpen.
Projecten
Derkx is inmiddels voortvarend van start gegaan. Daags na zijn aanstelling stond in een interview in de Limburger al een gedicht; weer een dag later sloot hij zijn tweewekelijkse rubriek op deze site (VenloVanbinnen) af met een gedicht. “Ik had al wat werk liggen. Dat heb ik verfijnd. Bovendien ga ik me vanaf nu ook op projecten richten. Zoals ‘het café van de teruggespoelde tijd’. Daarvoor wil ik iedere maand een café met een bijzonder kenmerk bezoeken. Zoals een café waar nog een biljart staat, vroeger heel gebruikelijk. Of waar een bijzondere sfeer hangt. Dat kan van café tot café, maar eveneens van stadsdeel tot stadsdeel verschillen.”
Verschillende tongvallen
Hij kent de verschillende kernen goed, bezoekt ze regelmatig. “De stad is zo mijn inspiratiebron, de stad maakt de gedichten als het ware.” Derkx geeft aan dat hij ABN en het plaatselijk dialect gaat afwisselen of combineren, iets wat zijn voorgangers niet deden. Die hielden vooral vast aan het ABN. “Daar voelden ze zich waarschijnlijk prettig bij. Prima, ieder doet het op zijn of haar manier.” Hoe gaat hij om met de verschillen in het dialect binnen de gemeentegrenzen? Hij lacht: “Dat is een mooie uitdaging. Om de paar kilometer worden woorden iets anders geschreven of uitgesproken. Dat zal ik zeker niet uit de weg gaan. Weet je, de Wylderbeek is zo’n belangrijke dialectgrens. Neem je een flinke aanloop en spring je er overheen, dan wordt ‘zalt’ opeens ‘zaat’ en ‘kald’ wordt ‘kaad’. Prachtig die verschillende tongvallen in zo’n klein gebied. Bovendien zijn er veel bijna verdwenen woorden of uitdrukkingen. Komt het zo uit, dan zal ik die zeker toepassen.”
Poëziepatrouille
Tot slot: de edele dichtkunst is lang niet ieders kopje thee. Hoe gaat Derkx daar mee om? Is hij van de conventies, van dichten volgens de regels? Of heeft hij een lossere stijl? “Ik heb geen officiële opleiding gevolgd als je dat bedoeld. Maar heb al heel wat gedichten geschreven, onder andere in opdracht. Ook veel poëzie gelezen. Mijn gedichten zullen vooral observaties zijn – eventueel met een boodschap, maar dat is niet per se noodzakelijk – bestemd voor een zo breed mogelijk publiek. Ik wil toegankelijke gedichten voor een grote groep mensen schrijven. Daarbij zal ik me de nodige dichterlijke vrijheid veroorloven. Misschien niet altijd volgens de regels, maar als de poëziepatrouille daar dan wat over te melden heeft, zal mijn antwoord duidelijk zijn: Aan miene hak, zag Koeëba.”