Joekskapellebal

1 februari 2020

Column: Jac Buchholz | Beeld: Leon Vrijdag

Er is gedoe over ’t Venlonaerke, prinsen springen wekelijks uit de coulissen bij Omroep Venlo, er hangt joeks in de lucht, kortom, het is vastelaoves-tijd. Hoewel ik het met de paplepel kreeg ingegoten, vier ik het al jaren niet meer. Vroeger wel, niet uitbundig, wel intensief. Als klein manneke al. De slaapkamer werd versierd, die van mijn broer ook, in de woonkamer eveneens serpentines en ballonnen, en uiteraard in de kapsalon. Klanten zouden weten dat ze bij een Venlose binnenstadondernemer binnenkwamen.

In de beginjaren werd ik met de vastelaovend voor het raam gezet, optocht kijken. Al snel deed ik daaraan mee, eerst als een van de kinderen van het Boerebroelofsgezelschap van 1972, ’t Gulde Schinckegilde, niet veel later met mijn trompet als lid van VSO ’t Hetje. Kan me er nu niets meer bij voorstellen, meelopen met de optocht, met een joekskapel. Maar ik kijk wel terug op een leuke periode.

Zo traden we, het is alweer lang geleden, jaren op rij op tijdens de Joekskapellebal in de Venlonazaal, georganiseerd door Kappes Kook, meestal vroeg in januari. De hele avond speelden, niet verwonderlijk gezien de naam van het evenement, joekskapellen op het podium. En die moesten dan hun beste beentje voor zetten, zich onderscheiden van de andere. Bij ’t Hetje kwamen ze zo in een van die jaren op het lumineuze idee om kinderliedjes te verbeelden, waarbij dan steeds enkele leden zo’n liedje zongen – zal ongetwijfeld tijdens de late napraat van een repetitie zijn ontstaan.

Met vier jongelingen kozen we voor ‘hoedje van papier’, maar dan wel in het Venloos, ‘Hudje van pepeer’. En nee, we zetten niet ieder een papieren hoed op, we maakten er één, voor vier personen. Moet hilarisch hebben uitgezien, want we verschilden nogal in lengte. Waar we voor vreesden, leek even te gebeuren. Toen we inzetten, klonk er wat gefluit. Dat snel verstomde toen de fluiters doorkregen dat we in het dialect zongen.

Jongeren van nu zullen het niet begrijpen, maar destijds was met vastelaovend ‘Hollands’ not done. Zette je als kastelein tijdens die dagen per ongeluk een Hollandse schlager op, dan werd je met pek en veren de stad uitgejaagd, tot ver boven de Moerdijk. Duits, dat kon wel, maar het moesten toch vooral Venlose leedjes zijn.

Vorige week liep ik langs de vastelaovesmert op wat ze tegenwoordig het Flujasplein noemen, voorheen ook wel bekend als Vleesplein, maar officieel nog altijd gewoon Vleesstraat – je moet er als postbode of bezorger maar wijs uit zien te worden. Gezellige drukte. Er stond een joekskapel, er stond een zanger. En die zong iets van Marco Borsato. Ja, het is nog niet zo ver, ik weet het, nog geen vastelaovend, maar toch. Ooit… eens… pek en veren.

En waarom ook, die Marco Borsato? Er is een schat aan Venlose leedjes, voor ieder wat wils. Persoonlijk is nog altijd ‘Zing nog ens’ favoriet. Weemoedig en warm, herinneringen oproepend aan toen. Het vastelaovesleedje overstegen. Meer een chanson. En zo zijn er duizenden. Misschien geen gek idee om over en week of drie hier en daar een pot pek met een mand veren op strategische plekken te plaatsen. Met daarbij tevens een routekaart richting de Moerdijk.

Bekijk ons magazine

Blader door onze artikelen in Venlovanbinnenstad