Kind van ’t Hetje

30 november 2019

Column: Jac Buchholz | Beeld: Leon Vrijdag, GemeenteArchief Venlo

Stadschroniqueur Paul Seelen heeft onlangs een nieuw boek uitgebracht. De vooroorlogse volksbuurt ’t Hetje is ditmaal het onderwerp van zijn onderzoek. Ik was nog jong toen ik die term voor het eerst hoorde, ’t Hetje, Hetjesvolk ook. Wist aanvankelijk niet wat het betekende, maar dat werd me later wel duidelijk. Het was niet het meest verheven stukje stad. Daarom werd het vlak voor de oorlog gesaneerd, zoals dat zo mooi heet. Toen ik werd geboren was er dus allang geen Hetje meer. Toch voel ik me een beetje kind van ’t Hetje, ook al ben ik het niet.

Dat heeft allereerst te maken met een foto van een van de illustere bewoners van ’t Hetje, Baer de Woers, ofwel Lambert Francken. Op die foto staat hij met twee kinderen aan de hand. Van een van die kinderen, zo vernam ik enkele jaren geleden, werd in de jaren zestig in een Venlose kroeg al verteld dat het één van mijn oudtantes is. Onlangs hoorde ik dat het manneke aan de andere hand mijn grootvader zou zijn. En in de achtergrond staat een vrouw met een witte schort die, sinds ik haar via een foto heb leren kennen, zo maar mijn overgrootmoeder kan zijn geweest. Die hield wellicht haar twee blagen in het oog. Als hij haar reputatie heeft gekend dan zal Baer de kinderen na het maken van de foto snel weer aan haar hebben overgedragen. Of het allemaal klopt, weet ik niet, maar het is een aardige anekdote. Overigens woonden mijn overgrootouders met hun gezin niet op ’t Hetje maar iets noordelijker in het havengebied.

’t Hetje is voor mij ook de joekskapel, of neem me niet kwalijk, het Venloos Straot Orkes, waar ik bijna 15 jaar deel van uitmaakte. Opgericht door een in 1973 aan de Venlose Jodenstraat gevestigde postzegelhandelaar die al snel enkele ondernemers uit de buurt, onder wie mijn vader, warm maakte voor zijn plannen. Om voldoende lawaai te kunnen maken schakelden die middenstanders ook hun kinderen in en voilà, een van de eerste joekskapellen (excusez le mot) van Venlo was een feit. En wat deden we aan als we muzikaal op pad gingen – dat gebeurde uiteraard niet in het dagelijkse kloffie – inderdaad, de outfit van Baer de Woers als hij chic voor de dag wilde komen: frakjas, vestje, sjaaltje en strooien hoed.

En dan is er die gats achter onze woning aan de Jodenstraat. Die gats was vroeger onderdeel van ’t Hetje. Als onze tuindeur tijdreiskwaliteiten had gehad, zou ik ter plekke enkele decennia terug in de tijd zijn gegaan en was ik midden op ’t Hetje uitgekomen. Kind van ’t Hetje. Dat zou, zo hoorde ik al eerder en schrijft Seelen ook in zijn boek, geen onverdeeld genoegen zijn geweest. Armoede, geweld, onhygiënische toestanden, drankzucht, prostitutie, ’t Hetje was als het leven, niet altijd fraai, wel echt.

Vanwege dat minder fraaie imago wilden enkele beslissers met verstand van zaken niet dat er op de Maasboulevard, gebouwd nabij ’t Hetje, ook maar de kleinste verwijzing naar de volksbuurt zou komen. Te negatief. Ik vind dat grote onzin, zelfs een gemiste kans. De oprichters van dat Straot Orkes hadden er geen moeite mee. Maar er is nog iets anders, geeft Paul Seelen aan. Kenmerkend voor ’t Hetje was ook de saamhorigheid. Onderling niet altijd op een lijn zitten, om het maar klinisch uit te drukken, maar naar buiten schouder aan schouder. Dat is wat het Venlo van nu ook nodig heeft, saamhorigheid. Wat dat betreft zouden we allemaal een beetje kind van ’t Hetje moeten zijn.

Bekijk ons magazine

Blader door onze artikelen in Venlovanbinnenstad